Bijlage 3: Prehistorische plaatsnamen in de Driehoek

Uit het Indo-Europees ontwikkelden zich tijdens de late prehistorie verschillende taalgroepen zoals het Keltisch en het Germaans. Er is even wel een theorie die op grond van allerlei taalkundige overwegingen tot het besluit komt dat men in het zogenaamde Noordwestblok (een ongeveer 150 km brede zone langs de Noordzee van de Somme in Noord-Frankrijk tot de Elbe in West-Duitsland) een andere taal sprak die sommige linguisten het Belgisch noemen1. Dit zou een uitgestorven Indo-Europese substraattaal zijn geweest, overvleugeld door Keltisch (vanaf ca. 800 BC), Germaans (vanaf ca. 200 BC) en later Latijn (vanaf 57 BC). De theorie is omstreden. Maar dat er in het Nederlands woorden voorkomen die men niet kan verklaren vanuit het Keltisch, Germaans of Latijn,  en dus ouder zijn, zoals Hazel(aar), lijkt aanvaard 2. Heel wat plaatsnamen in het Nederlands taalgebied gaan terug tot de voor-Germaanse tijd, tot voor 200 BC dus. Ze komen dus ofwel uit een Indo-Europees substraattaal (al of niet uit het Belgisch) ofwel uit het Keltisch. Hoe zit het daarmee in en rond de Driehoek? Zijn daar naast Mater nog prehistorische namen aanwezig en zo ja, hoe veel?

Van vier andere dopen in de Driehoek is de naam eveneens afgeleid van een waternaam. Op dezelfde oever van de Matrona maar zuidelijker mondt de Maarkebeek uit, de prehistorische Marca, wat “moerassige beek” betekent 3. Hier is de waternaam dus blijven bestaan en het dorp Maarke is er naar genoemd. Aan de overkant van de Schelde was de originele naam van de Marollebeek de Agina 4. De betekenis van het eerste lid is niet helemaal zeker, maar mogelijk stond Agina voor “uitbuigende, bochtige beek”. De oorspronkelijke loop ervan was inderdaad erg meanderend. De naam van het dorp gelegen bij de monding ervan, Eine, is er van afgeleid. Een paar km zuidelijker dan de Agina mondt de beek in de Schelde uit die nu Volkaartsbeek heet, maar oorspronkelijk Bhebhrona of Bhebhrana 5 . Het eerste lid is het Indo-Europese woord dat waarschijnlijk “roodbruin” betekende, en waar ook de naam van de Bever van afgeleid is. De beek moet genoemd zijn naar de roodbruine kleur van haar bedding. De beek gaf haar naam aan het dorp Bevere. 

Voor de volledigheid: Schelde is afgeleid van de Keltische waternaam Scaldis, die de Romeinse geschiedschrijvers Caesar en Plinius al vermelden. Deze is op zijn beurt afgeleid van een Indo-Europese wortel (stamwoord) kal / kel, waarop ook in het Nederlands helder, in het Latijn color ‘kleur’ en in het Grieks kallos ‘mooi’ teruggaan en die oorspronkelijk ‘schitterend’ betekende. De Schelde werd dus “de schitterende rivier” genoemd 6. Wie ooit al een herfstzon heeft zien ondergaan boven de grote Scheldebocht in St-Amands kan daar inkomen. Dat de oudst overgeleverde namen waternamen zijn is niet raar. Rivieren en beken vormden immers de belangrijkste structuren waarop mensen zich in het landschap konden oriënteren. Dat de naam van een dorp teruggaat op een prehistorische waternaam is op zich geen bewijs dat er toen al bewoning was op dezelfde plek. Maar vijf prehistorische waternamen op zo’n beperkte ruimte geeft wel aan dat er op zijn minst regionale bewoningscontinuiteit is geweest tussen het ontstaan van de waternamen en het ontstaan van de dorpen, uiterlijk in de vroege middeleeuwen (zie hoofdstuk 6) 7.

De namen van twee andere dorpen en één stadje die eveneens prehistorische wortels hebben versterken dat beeld nog gevoelig. Op de rechteroever van de Schelde, tegenover de monding van de Agina en dus Eine, ligt Nederename, het oorspronkelijke Ename (zie verder hoofdstuk 3). Ename komt van Agina-ham 8.  Ham is een in oorsprong prehistorisch woord dat “binnenbocht” betekent, de binnenoever van een rivierkronkel. Nederename ligt aan de overkant van de ham waar de Agina uitmondt, er als het ware op uitkijkend. Dat is ook het geval met Hamme bij de Durme, en Bohan en Dohan bij de Semois. De meeste nederzettingen op –monde, zoals bijv. Rupelmonde, liggen niet aan de kant van de monding, maar aan de overkant ervan. Een paar km stroomopwaarts ligt het vroegere stadje Pamele. Het woord betekent ‘opduiking met opvallend (half)ronde vorm in of aan het alluvium’ 9. Pamele ligt eveneens bij een ham, maar meer bepaald op een kronkelwaardrug. En dan is er nog de originele nederzettingsnaam Welden 10. Hij gaat terug op Weniliniom, afgeleid van de prehistorische persoonsnaam Wenilinios. “Weni” is Indo-Europees voor vriend. Drie andere dorpsnamen afgeleid van  prehistorische waternamen in de onmiddellijke omgeving van de Driehoek vullen dit patroon aan, met name Asper, (Neder- en Munk-)Zwalm en Melden 11. Verder is er ook nog Schorisse, eveneens prehistorisch maar Keltisch 12. De toponymie vult de schaarse archeologische gegevens dus prima aan. Zowel het voorkomen van de vele, met de prehistorie verbonden dorpsnamen als de grote hoeveelheid metalen voorwerpen die daar zijn gevonden, tonen het belang aan van de Scheldevallei rond Oudenaarde in de metaaltijden. Meer dan elders, maar met één opvallende uitzondering. Er is een parallelisme tussen de Bovenscheldevallei en de Leievallei tien km stroomop- en afwaarts van Deinze. Ook daar komen er zes voormalige gemeentenamen voor met prehistorische wortels: Olsene, Grammene, Zeveren, Deinze, Leerne en Afsnee 13.  In de Scheldevallei tussen Gent en Dendermonde, de andere zone bekend om zijn vele metaaldepots, zijn de dorpsnamen Heusden, Kalken, Wichelen en Appels prehistorisch 14

  1. Van Durme 1994, De Mulder & Van Durme 1996, Lamarcq 1996, Toorians 2000, Van Durme 2002, Clerinckx 2005
  2. Toorians 2000
  3. Gysseling 1978, Debrabandere et al. 2010, Van Durme 2018
  4. Gysseling 1978, Berings 1986, Berings 1989, Debrabandere et al. 2010
  5. Gysseling 1946, 1978, Berings 1986, Berings 1989, Debrabandere et al. 2010
  6. Van Strydonck & De Mulder 2000
  7. Blok 1981
  8. Gysseling 1978, Berings 1986, Berings 1989, Debrabandere et al. 2010
  9. Van Durme 2012, 2016, 2018
  10. Gysseling 1978, Berings 1986, Berings 1989, Debrabandere et al. 2010
  11. Gysseling 1978, Berings 1986, Berings 1989, Debrabandere et al. 2010
  12. Gysseling 1978
  13. Gysseling 1978, Debrabandere et al. 2010
  14. Gysseling 1978, Debrabandere et al. 2010