Bijlage 1: Een “culinaire” maquette van het landschap

Als je de geschiedenis van het gebied sinds het begin van het Holoceen goed wil volgen lijkt het mij noodzakelijk dat ik de Driehoek presenteer zoals hij er toen bijlag, zoals de natuur hem tot dan toe had vormgegeven. Ik moet een driedimensionaal beeld kunnen oproepen, de “maquette van de Driehoek” in 3-D maken van ongeveer 11.630 jaar geleden. Of met andere woorden: het fysische landschap van nu beschrijven zonder de gevolgen van alle natuurlijke en menselijke processen die sindsdien hebben gespeeld. De geologische prelude als het ware. Hoe kan dat zodat het beeld duidelijk op je netvlies komt en daar ook blijft hangen? Zodat je in de rest van het boek verwijzingen naar onderdelen van het fysisch landschap beter kunt plaatsen? Hoe kan ik die miljoenen jaren boetseerwerk van de natuurelementen goed weergeven? De beste metafoor hiervoor lijkt me – geheel in lijn met de huidige algemene interesse- van culinaire aard te zijn. We gaan samen een creatieve taart maken die de Driehoek 11.630 jaar geleden voorstelt, met het Bos t’Ename als een croissantvormige print er middenin, als een centraal stuk van de taart. Een maquette zelf màken levert meer inzicht op dan er gewoon naar kijken. Je kan de driedimensionale opbouw van de taart ook tweedimensionaal volgen op  Figuur 10 op p. 28 van Deel I via een doorsnede van de Driehoek, dwars door het gebied, van Scheldevallei tot Maarkebeekvallei. We kunnen deze maquette maken dankzij het geologische, en meer specifiek het geomorfologische onderzoek 1.

De oudste lagen

Op een dik stenen bord dat lichtjes scheef staat stapelen we verschillende lagen biscuit van wisselende dikte en  samenstelling boven op mekaar. De ene laag wat kruimeliger, de andere wat vaster. 

Het stenen bord staat voor de rotssokkel uit het Primair (of Paleozoicum), die honderden miljoenen jaren geleden is gevormd en afhelt naar het noordnoordoosten. Ter hoogte van het gebied zit hij ongeveer 80 m onder het zeeniveau. In de Ardennen komt hij aan de oppervlakte. 

De biscuit bestaat in werkelijkheid uit lagen (grofkorrelig) zand, fijnkorrelige klei of kleïig zand. Deze zijn 65 tot 2 miljoen jaar geleden afgezet in wat toen een ondiepe zee was, in het tijdperk dat geologen tot voor kort het Tertiair noemden, nu het Kenozoïcum. Niet dat de zee toen veel hoger kwam dan nu, de aarde lag gewoon lager. Elk van deze lagen heeft een wetenschappelijke naam die verwijst naar de locatie waar ze eerst bestudeerd werd. In de opbouw van de 3D-Driehoek kunnen we zo van laag naar hoog achtereenvolgens de Formatie van Landen, de Formatie van Kortrijk, Lid van Merelbeke, Lid van Vlierzele en de Formatie van Lede onderscheiden. Helemaal bovenaan, op 102 m boven de zeespiegel, waar nu de brouwerij Roman staat als baken in het landschap, zit wat Formatie van Maldegem. Hoe dieper de laag zit, hoe langer haar afzetting geleden is. 

Tussen het biscuit brengen we ook nog eens dunnere laagjes speculaas in grove korrels aan.  

De dunne laagjes speculaas staan voor banken van kiezelzandsteen, aaneen geklit en verhard zand met kiezel (silicium) als bindmiddel. Deze zandsteen noemen de mensen in de ruime regio doorgaans veldsteen en er zitten  dikwijls fossielen van zeeschelpen in vervat. Die getuigen nog van het zeemilieu waarin ze zijn ontstaan en komen op de akkers bij elke ploegbeurt naar boven. Dat is het gevolg van een proces dat kinetische zeving heet. De losgewoelde aarde zakt makkelijk weg en de stenen, die een groter draagvlak hebben, niet. Een beetje zoals rijstkorrels in een zoutvaatje vroeg of laat ook allemaal boven komen te liggen. Mijn gewezen mede-conservator Jean de La Fonteyne zaliger gedachtenis heeft in de loop der jaren op de plek een mooie collectie veldstenen met fossielen opgebouwd. Soms is de afwisseling van zand en klei, in wisselende samenstelling inclusief de zandsteenbanken, zo innig, dat de geologen het ganse zootje het klei-zand-complex noemen. De zandige lagen zijn waterverzadigd omdat de onderliggende kleilaag niet of zeer weinig waterdoorlatend is.

Pleistocene valleivorming 

We werken nu verder aan de taart en laten onze creativiteit de vrije loop. We snijden ze aan de ene lange zijde schuin aan, vrij steil, daarbij grote brede hompen wegnemend uit de lagen biscuit en speculaas, tot diep in de op één na onderste laag. 

Deze aansnijding staat voor de vorming van de Scheldevallei. Afstromend water zorgt voor erosie, waardoor rivieren en beken ontstaan die zich steeds dieper gaan insnijden. Dit proces is al heel vroeg gestart, maar speelt zich toch voornamelijk af in het tijdvak dat geologen het Quartair noemen, meer bepaald in het zogenaamde Pleistoceen. Deze periode, die ruim 2,5 miljoen jaar geleden begint, wordt in zijn geheel gekenmerkt door een opeenvolging van een 50-tal ijstijden en warmere tussenijstijden, en loopt door tot kort na de laatste ijstijd. Tijdens de ijstijden is de bodem nauwelijks bedekt door lage en vrij ijle plantengroei. Bij zomerdooi ontstaan enorme rivieren, denk aan beelden van een zomerrivier uit Alaska. Ze voeren soms met meerdere beddingen, maar soms ook in één gulp, het smeltwater en het afspoelende puin weg. Ter hoogte van de Driehoek bereikt de vallei, die men later die van de Schelde zal noemen, een breedte van gemiddeld 5 km. Ze snijdt zich in tot 22 m onder het huidige zeeniveau, tot diep in de Klei van Kortrijk. In de inleiding werd het al duidelijk dat deze brede riviervallei iets noordelijker (stroomafwaarts) overgaat in de brede Vlaamse Vallei tot aan de Noordzee.

Aan de andere lange zijde van de Driehoek kerven we met een soeplepel een slingerende strook weg, startend bij de hoek met de korte zijde. We maken die strook vrij smal, nauwelijks zichtbaar bij de start bij de hoek. Aan de korte zijde van de Driehoek kerven we een bredere strook uit die we al vrij diep laten starten bij de zelfde hoek als daarnet. We maken de inkervingen geleidelijk aan dieper, tot we beneden op het zelfde niveau uitkomen als van de diepe aansnijding die we daarnet gemaakt hebben bij de eerste lange zijde. Bovendien maken we een kortere en smallere inkerving vanaf het midden van de taart. 

De inkerving aan de andere lange zijde van de driehoek staat voor de vorming van de vallei van de Osebeek, de bredere en diepere aan de korte zijde voor de vallei van de benedenloop van de Maarkebeek. De centrale inkerving geeft de vorming van de kortere, centrale vallei van de Riedekensbeek aan.

Daarna vervangen we de soeplepel door een koffielepeltje, en maken we ook een paar minuscule kerfjes die allemaal uitgeven op de brede aansnijding langs de eerste lange zijde. We werken voorlopig af door elk van de drie inkervingen vooral bovenaan ook wat zijkerfjes te geven, bovenaan min of meer handvormig.

De minuscule kerfjes zijn korte beekjes, die net als de drie grotere uitmonden in de Schelde. De zijkerfjes verwijzen naar de bron- en zijbeekjes van de grotere beken. De inkervingen starten bij bronnen. Waar een helling een waterverzadigde zandige laag boven een kleilaag snijdt, treedt er namelijk grondwater uit in de vorm van bronnen. Deze kunnen puntvormig zijn of eerder diffuus, deze laatste kunnen we moerasbronnen of kwel noemen. Brongebieden vormen specifieke zones die zich van de valleiwanden, waar ze zijn ingebed, onderscheiden.

Valleiopvulling en de quartaire afdeklaag

De aansnijding is wel heel diep en oogt niet mooi. We proberen ze wat op te vullen met laagjes biscuit die we van de rest van de taart afschrapen, vooral  in de zones rond de aansnijding en  de inkervingen.  

De poging tot het vullen van de put in de taart verwijst naar de gedeeltelijke opvulling van de latere Scheldevallei. Naarmate de ijstijden vorderen neemt de erosie toe op de wanden van de diepe aansnijding (de Scheldevallei) en van de inkervingen (de zijvalleien van Osebeek, Maarkebeek en Riedekensbeek en de korte beekjes). Alle geërodeerde materiaal, voornamelijk zand, vloeit ’s zomers naar de grote vallei, die geleidelijk aan weer opgevuld geraakt.  

Maar we zijn nog altijd niet tevreden met het resultaat. Uiteindelijk overgieten we de taart met een laag lichtbruine chocoladesaus die zich ongelijk verdeelt over het oppervlak. Op de vlakke delen, vooral op de bodem van de aansnijding en van de inkervingen, maar ook bovenop de taart ligt de saus er dik op.  Op de steile randen van de aansnijding en van de inkervingen is de afdeklaag dunner, soms zelfs flinterdun, omdat de chocoladesaus naar beneden is gegleden. 

De chocoladesaus staat voor de afdeklaag van zandleem en leem die zich over de plek uitspreidt tijdens de laatste ijstijd. Tussen 120.000 en 15.000 jaar geleden overdekt een enorme ijskap die zuidwaarts tot Noord-Duitsland reikt het noordelijke deel van Europa. Ten zuiden ervan, ongeveer tot Zuid-Frankrijk, heerst een bijna-polair klimaat. De Driehoek maakt deel uit van een enorme poolwoestijn of toendra. Aangezien de sneeuw gedurende de grootste tijd van het jaar niet afsmelt, wordt het water op het land vastgehouden en vloeit het niet naar de Noordzee, waardoor het waterpeil  ervan gevoelig zakt. Ten slotte komt een deel ervan  bloot te liggen en is er een landbrug met het huidige Engeland. Hevige winden blazen van de ijskap naar het zuiden. Ze nemen in het droge Noordzeebekken massa’s stof op, afhankelijk van de korrelgrootte in een zandige (groter dan 0,05 mm) en een lemige fractie (kleiner dan 0,05 mm). De wind zet de zwaardere zandkorrels eerst af, ze vormen er de Zandstreek van Laag-België. De grens ervan ligt op een paar km afstand in Zingem. Het lichtere leemstof vliegt hoger in de lucht en komt verder neer, over de drempel van Midden-België, in de Leemstreek. Zand en leem leggen zich over het oude land als een mantel.

In de inleiding maakte ik al duidelijk dat het Bos t’Ename precies op deze overgang ligt, in de smalle Zandleemstreek tussen beide in. Deze afdeklaag is op de plek tot meer dan 20 m dik en zandlemig in de brede Scheldevallei. Ze is eveneens zandlemig maar dun op de valleiwanden van Schelde en zijbeken, en op de steilste stukken zelfs flinterdun bovenop het klei-zandcomplex van daarnet. Maar de helling voorbij, op het plateau, is de afdeklaag volop lemig, en tot maximaal 8 m dik. Dat lijkt enorm, maar omdat het proces vele tienduizenden jaren heeft geduurd, valt er gemiddeld beduidend minder dan 1 mm per jaar. Dat is ongeveer van de orde van het Saharazand dat soms met de zuidenwind meekomt, en een nauwelijks waarneembaar laagje vormt op je auto of je tuinmeubelen. De ongelijke verdeling van deze mantel vlakt de oorspronkelijke topografie gevoelig af. Daardoor is het reliëf nu zachter, meer glooiend. 

Van een verwilderde naar een meanderende rivier

Met een laatste creatieve opwelling brengen we nog wat versierselen aan op de bodem van de brede aansnijding die we daarnet met de soeplepel hebben gemaakt aan de eerste lange zijde. In de lengterichting ervan schrapen we met het koffielepeltje voorzichtig smalle, lange strookjes uit. Soms maken we ze parallel, soms laten we ze ook in elkaar overlopen zodat we een soort vlechtwerk bekomen. 

Het vlechtwerk van uitgeschraapte strookjes met mazen die daar tussen liggen, dateert eveneens uit de laatste ijstijd. De Schelde is nog steeds de zogenaamde verwilderde of vlechtende rivier waarmee we hierboven al kennisgemaakt hebben. De hoeveelheden smeltwater zijn erg veranderlijk. Ze voeren hoge leem- en zandladingen mee, afkomstig van de deels afspoelende deklaag op het omringende land. Bij grotere afvoeren in de lente staat ongeveer de hele vallei onder water. Tijdens de rest van het jaar loopt er enkel water door een aantal min of meer parallelle geulen, die mekaar soms vervoegen en verderop dan weer uit mekaar lopen. Deze verwilderde rivier is verantwoordelijk voor een fijngelaagde afzetting van leem en zand, met soms een lens grofzandige afzetting met schelpen. In de geulen is de afzetting zwaarder gelaagd, kleiïg of lemig, met humeuze tot venige bandjes.

Met een smal keukenborsteltje brengen we op de langwerpige mazen van dat vlechtwerk wat matwitte suikerglazuur aan, wat het contrast met de uitgeschraapte strookjes nog iets groter maakt. 

Verstuivingen tijdens de eindfase van de laatste ijstijd accentueren dit microreliëf van geulen en tussenliggende ruggen nog wat. De wind blaast zand op uit de drooggevallen overstromingsvlakte van de Schelde. Hierdoor ontstaan windwallen, langwerpige rivierduinen als het ware, die bestaan uit  1 à 2 m ongelaagd zand tot lichte zandleem.

Vervolgens schrapen we met de soeplepel in het midden van de aansnijding, opnieuw in de lengterichting ervan, een brede strook chocoladesaus weg. Dat oogt mooier, en we accentueren het nog wat door er met de tip van een schilmesje een sterk kronkelende lijn doorheen te trekken over de ganse lengte. We maken ook een paar krulletjes die er dichtbij liggen, maar los ervan. 

De verdiepte centrale strook binnen de aansnijding verwijst naar het einde van het Pleistoceen, kort na de laatste ijstijd. Het klimaat herstelt zich, er volgen warmere periodes waardoor het regime van de Schelde verandert. De verwilderde rivier gaat steeds meer in één bedding kronkelen (meanderen). De bedding is niet dezelfde en het debiet is  drie tot vijf keer groter dan vandaag. Dit heeft een beperkte hernieuwde erosie als gevolg. Hierdoor ontstaan er binnen de grote oude valleibodem van onze verwilderde rivier uit de ijstijd een “kleine vallei”, een paar honderden meter breed en iets dieper gelegen. De losliggende krulletjes zijn afgesneden rivierkronkels of meanders.

Binnen de holle zijde van de kronkels en parallel ermee geven we de taart nog een subtiele finishing touch door er even met een dessertvorkje over te strijken zodat we een patroon krijgen met meerdere ribbeltjes. 

Aan de binnenzijde van de bochten hopen zich sikkelvormige zandbanken op omdat de rivier steeds opschuift in de richting van de buitenbochten. Dergelijke zandruggen noemt men kronkelwaardruggen. Soms verlegt de rivier zich waardoor er afgesneden meanders ontstaan. Dat zijn meestal niet de afgesneden meanders van vandaag, die zijn veel recenter. Net als de kronkelwaardruggen zijn de meanders van het begin van het Holoceen in het huidige landschap niet meer zichtbaar. Ze zijn nadien opgevuld door veen en afgedekt met leem en klei door de winterse overstromingen (zie verder). Op één na, de zogenaamde fossiele meander van Neerwelden, die hierna in het verhaal nog een rol zal spelen.  

Bronverwijzing

1 Anon. 1986; Crombé & Herremans 2017; Deforce 2004(1); Huybrechts & Verbruggen 1994; Jacobs et al. 1999; Kiden 1991; Vanmaercke-Gottigny 1967;  Vanmaercke-Gottigny 1983;  Vanmaercke-Gottigny 1984;  Vanmaercke-Gottigny 1987(1);  Vanmaercke-Gottigny 1987(2); Vanmaercke-Gottigny  1995; Vanmaercke-Gottigny 2005